Barend loopt met zijn dochter aan zijn hand het park in.
Het is één uur. Daar komt weer dat verschrikkelijke mens van Slegers.
“Barend,” roept ze, “Barend, wacht even…”
Barend doet alsof hij niks gehoord heeft, en loopt met grote passen naar de vijver.
“Heb je het gehoord, van Richard, hoort ze een stem achter zijn. De stem klinkt gehaast.
Met een ruk draait hij zich om.
“Nee, ik heb het niet gehoord! Laat me toch eens keer met rust!”
“Maar…” Mevrouw Slegers kijkt zijn verbouwereerd aan. Ze ademt snel, alsof ze een heel end heeft gerend.
“Richard is – Kom met me mee, naar huis, dan vertel ik het je.”
”Nee. Ik wil het niet weten.” En tegen zijn dochter: “Kom, schat, we gaan verder.” Barend wil verder lopen, maar de vrouw grijpt hem bij zijn arm.
“Barend, het is midden in de nacht. Je moet het park zo laat niet ingaan.”
“En jij dan? Wat doe jij dan zo laat hier?” Ze trekt aan zijn arm, maar de vrouw laat niet los. Jasmyn begint te huilen. “Pappa!”
“Ik – ik zag je lopen, vanuit mijn raam - en ik dacht, ik dacht, je moet het weten.
Richard –“
“Wat is er mer hem dan?” vraagt Barend geïrriteerd.
“…hij is de vader, Barend. Hij is de vader van Jasmyn.”
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten